dinsdag 1 april 2008

In de krant (II)

Voor de schrijver. Aanstellerig, te negeren proza. De blues van jWT

Gisteren heb ik mijn artikel ingeleverd.
Het hield het midden tussen een boekbespreking en een essay over het nieuwste boek van J.M. Coetzee, Wat is een klassieke roman.
Nu wacht ik op een reactie van de krant. Ik heb me opgesloten in mijn kamer en wil ik even geen mensen zien.
Want het is weer veel te moeilijk geworden. Veel te lang ook, en ik betwijfel of het interessant is. Het lukt mij niet om in een fatsoenlijk journalistiek jargon te schrijven. Strak, to the point, op de feiten gericht en met een duidelijke mening er onder.
Ewout zei dat ik minder moet citeren en meer in eigen woorden zeggen.
Maar wat is dat, eigen woorden? Ik heb geen andere woorden dan die mij worden aangereikt en die ik samen kan vegen, door elkaar roeren en aan de kook brengen. Woorden die ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen.
Maar eigen woorden? Ik ben God niet.
Als het al eens vele malen beter is gezegd dan ik het zelf ooit zou kunnen zeggen, waarom dan nog eens in eigen woorden over doen?
Een tekst is een huis van woorden. Zowel de schrijver als de lezer moet er in kunnen wonen. Maar dan moet het bouwwerk solide zijn, tochtvrij, waterdicht en goed geïsoleerd. En om er in te willen wonen moet hij ook mooi zijn, van binnen en van buiten. Dit is, vind ik, allemaal goed gelukt, maar ik ben vooral bang dat mijn huis van woorden zo gesloten is dat niemand er meer binnenkomen kan. Alleen ikzelf zit binnen. Veilig, droog, warm en eenzaam.

Geen opmerkingen: